Als je uitgedokterd bent, moet je je ziekte verwerken. Maar wat houdt dat in, vraagt Renée Braams zich af.
Als je met een chronische, ongeneeslijke ziekte niet je dagen wilt vullen met het aflopen van dokters, op zoek naar eentje die je alsnog genezing belooft, wat dan?
Dan zegt het spraakgebruik dat je de ziekte moet verwerken of er een plekje aan geven. Dat eerste cliché zegt me weinig, met het tweede kan ik wél iets (wordt vervolgd).
Wat is verwerken, denk ik vaak. Ik weet het echt niet, en ben daarom op zoek gegaan naar de bron van het begrip. Dat is het boek On death and dying van de Zwitsers/Amerikaanse psychiater Elisabeth Kübler-Ross uit 1969.
Via mijn daisyspeler beluister ik de Nederlandse vertaling die Lessen voor Levenden heet. Het gaat over de vijf fasen van de rouwverwerking. We kennen dat rijtje van vijf stadia allemaal, maar de geestelijk moeder ervan (1926-2004) is in het vergeetboek geraakt.
Allereerst doe je of er niets aan de hand is, of je gaat gewoon op zoek naar een dokter of kraker met beter nieuws: de ontkenningsfase. Na de ontkenning word je boos, op de ziekte, maar, beschrijft Kübler-Ross: vooral op de dokter. Dan ga je marchanderen: je soebat en vecht om de Goden gunstig te stemmen.
Daarna ga je in een hoekje zitten kwijnen en uiteindelijk komt de aanvaarding. In die laatste fase voel je je niet expliciet gelukkig, je voelt je kalm, er is een afwezigheid van gevoelens, zegt Kübler-Ross.
Wat me in haar boek het meest raakt, is het tijdsbeeld: in 1969 was het nog niet gebruikelijk om over ziekte, verval en de naderende dood te spreken met je familie en je dokter. De patiënten die Kübler-Ross samen met haar studenten urenlang interviewt over hun leven en hun nabije dood, beleven stuk voor stuk een grote catharsis door het enkele feit dat ze voor het eerst hun hart luchten bij vriendelijke mensen die maar luisteren en luisteren...
Je uitspreken heeft nu niet meer de waarde die het vroeger had, denk ik. Of is dat cynisch? Praten over intieme dingen is alledaags geworden, ziektegeschiedenissen hoor je op elk tramritje. Is huilen een middel om leed te verwerken nu praten zijn glans heeft verloren? Dat vraag ik me vaak af op de dementenafdeling waar ik muziek maak.
Soms zet ik de kraan even open, zo noem ik het in mezelf, als ik het gevoel heb dat tranen verlichting zouden kunnen brengen. Dan zet ik het lied 'Ach Margrietje, de rozen zullen bloeien' in. Mevrouw Winkelier krijgt dan eerst rode ogen en dan rollen de tranen over haar wangen. Ze kijkt naar mij, iedereen kijkt naar haar, veel dames en ook heren schieten vol.
Mevrouw Winkelier kan aan die tranen ook nog woorden geven, waarmee ze voor iedereen spreekt: 'Ik huil omdat het hier goed is, zo samen met elkaar, maar omdat je toch je ouders zo mist.' De anderen snikken instemmend. Is dat verwerken?
Ik heb wel geleerd van het boek van Kübler-Ross. Ik dacht altijd dat ik geen woede op mijn oogziekte voelde, maar ... boosheid op de dokter, dat ken ik wel. En het besef dat die boosheid niet op z'n plaats is, voelt volwassen.
Bij het woord aanvaarding, waar het allemaal om draait, denk ik aan het mooie lied 'Dank u voor deze nieuwe morgen, dank u voor deze nieuwe dag', dat ik elke week met mijn demente mensen zing. Dat lied wekt tranen op, net als 'Ach Margrietje'.
Weer is het mevrouw Winkelier die het kan verwoorden: 'Het is zó mooi, dank u voor deze nieuwe morgen, maar ik kán het niet zingen.' Het lied confronteert je keihard met de vraag of je nog blij kunt zijn dat je wakker wordt. Wie erom huilt, huilt van levensvreugde, zo voel ik het.
Renée Braams is Neerlandica, muziekdocent en columnist van vk.nl
Leve de Dood..!
zondag 17 juni 2012
woensdag 30 mei 2012
Artsen: terminale patiënten vaak langer behandeld dan goed is :: nrc.nl
Rood polsbandje om de pols van een patiënt dat aangeeft
dat de deze bij een hartstilstand niet gereanimeerd wil worden.
Foto NRC / Joyce van Belkom
|
Artsen: terminale patiënten vaak langer behandeld dan goed is :: nrc.nl:
'via Blog this'
zaterdag 28 april 2012
Overwinning op een illusie...
De dood bestaat vooral in onze angst. In werkelijkheid is de dood niet meer dan een fase in een oneindige kringloop. Elke seconde sterven delen van ons lichaam en die cellen sterven zelfs om ons in leven te houden. Onze atomen zijn miljarden jaren oud en zullen nog miljarden jaren in leven blijven. Onze reis begint en eindigt niet in de fysieke wereld: de eeuwigheid is ons werkelijke thuis.
Door: Deepak Chopra
Albert Einstein schreef eens aan een goede vriend, toen hij als jonge man te kampen had met een slechte gezondheid en depressiviteit: 'Ik voel mijzelf zozeer deel van het gehele leven, dat ik me niet de minste zorgen maak over begin en einde van het concrete bestaan van één afzonderlijk mens in deze eindeloze stroom'. Zo'n besef van eenheid met de dingen geeft een gevoel van zekerheid. Als veroudering wordt veroorzaakt doordat we een gevoel van dreiging ervaren, kunnen we het ons niet veroorloven met onze huidige angst voor de dood te leven. In feite is de dood niet de almachtige kracht die onze angst ervan maakt. In de natuur maakt de dood deel uit van een grotere cyclus van geboorte en vernieuwing. De zaden die dit jaar ontkiemen, groeien en in bloei raken, vormen vervolgens de zaden voor het komend jaar. De cycli van de eindeloze vernieuwing liggen niet buiten het bereik van de dood, ze omvatten de dood en gebruiken hem voor een groter doel. Datzelfde speelt zich af in ons lichaam. Voor veel cellen is het proces van veroudering en dood een keuze. Ze worden heus niet door zo iets als Magere Hein tot de ondergang gedwongen.
Zelfs de veronderstelling dat de dood bestáát, is niet meer dan een halve waarheid, want wij hebben een groot aantal niveaus die geen ondergang of vernietiging kennen. Onze atomen zijn miljarden jaren oud en zullen nog miljarden jaren in leven blijven. En in de verre toekomst, wanneer ze uiteenvallen in kleinere deeltjes, zullen ze niet sterven maar slechts worden getransformeerd tot een andere configuratie van energie. Atomen zijn nooit iets anders geweest dan getransformeerde energie, maar toch zeggen we niet dat de 'oersoep' van energie stierf toen hij werd opgesloten in de ordelijke patronen van waterstof, helium en andere elementen. De zwaartekracht en de daaraan verwante subatomaire krachten die ons lichaam bijeenhouden sterven niet.
Om te ontsnappen aan de greep van de dood, moeten we kunnen inzien dat die is gebaseerd op een heel selectieve kijk op de werkelijkheid, die ons werd eigen gemaakt voordat we daarvoor bewust konden kiezen. Gaat u eens in gedachten terug naar het moment in uw kindertijd waarop het besef van de dood voor het eerst tot u doordrong. Die eerste confrontatie is over het algemeen bijzonder schokkend. Een kind van vier is verbijsterd wanneer op een ochtend, bij het wakker worden, blijkt dat een geliefde kanarie, kat of hond eenvoudig is opgehouden te leven. Wat is er gebeurd? Waar is mijn dier naar toe gegaan? Ouders kunnen op dergelijke vragen maar zelden een goed antwoord geven. Ze zeggen dingen als: 'Hij is naar de hemel gegaan, naar God'. Meestal is dat niet voldoende. Met de mededeling dat een geliefd dier naar de hemel is gegaan, geven de ouders uiting aan wat ze hopen dat er gebeurt, maar in feite zijn ze net zo bang voor de dood als kinderen en begrijpen ze er even weinig van. Jonge kinderen hebben een uitstekende antenne voor de twijfels en uitvluchten van hun ouders. Hun tranen drogen op en de pijn wordt verzacht, maar op een dieper niveau ontstaat een vage argwaan: misschien kan mij dit ook overkomen.
En wanneer het kind tussen de vier en zes jaar oud is, wordt dat beangstigende vermoeden bevestigd. 'Oma is gestorven en naar de hemel gegaan, en op een dag sterf jij ook, en papa en mama ook'. Misschien herinnert u zich dat moment niet meer - veel kinderen ontkennen het liever en nemen zich voor Peter Pan te worden en eeuwig jong te blijven - maar of u het zich herinnert of niet doet niet ter zake. Op het moment dat u werd geconfronteerd met de dood, aanvaardde u volgens de psychologen een opvatting die de mensheid al eeuwen in haar greep houdt. Door uw overtuiging dat de dood gelijk is aan vernietiging, is uw lichaam gedoemd in verval te raken, ouder te worden en te sterven, precies zoals dat met talloze mensen vóór u is gebeurd.
Het is niet de dood die ons pijn doet, maar de angst voor de onvermijdelijkheid ervan. Allemaal voelen we een knagende pijn, een gat in ons hart dat daar werd geslagen toen voor het eerst iets dat ons in ons leven dierbaar was stierf. Dat gat bood plaats aan angst en omdat het sindsdien niet door iets anders is opgevuld, zijn we nog steeds niet in staat de confrontatie met de dood aan te gaan. Verlies is de belangrijkste oorzaak van angst, en als zodanig het moeilijkst onder ogen te zien.
Maar hoe zit het dan met de kanarie, de kat of de hond die doodging toen wij kind waren? Wanneer we zeggen dat een dier sterft, plaatsen we de dingen in een menselijke context. Kijkt u eens uit het raam, naar een boom. Leeft hij of is hij dood? Hij is beide. Zijn oude bladeren zijn dood, evenals het zaad waaruit hij is ontkiemd. Het hout in de stam is dood, afgezien van de dunne ring van het cambium, nog geen twee millimeter dik, die de bladeren voedt die op hun beurt grotendeels bestaan uit niet-levende cellulosevezels. Wanneer de bladeren in de herfst bruin worden, vallen hun dode skeletten op de grond, maar tot dat moment maakten ze deel uit van de levende boom. Bovendien zijn de voedingsstoffen, de lucht en het water die door de boom circuleren niet levender dan wanneer ze zijn opgesloten in rotsen en regendruppels. De grond waarin de boom staat, is slechts vergruisde steen en vergane resten van vroegere bomen. Wat wij een levende boom noemen, is een mengsel van leven en dood, en een opdeling tussen het een en het ander speelt zich voornamelijk in ons hoofd af. Elke plant en elk dier zijn niet meer dan een stadium in de zich voortdurend herhalende cirkelgang van elementen, die eeuwig voortgaat. Die cyclus is het leven; dat wat die cirkelbeweging maakt, is dat wat leeft. Het feit dat we proberen een moment uit die cyclus tot stilstand te brengen om te kunnen zeggen: 'Nu leeft de boom, en nu is hij dood', laat zien hoe onze geest te werk gaat. Omdat we bang zijn voor verval en desintegratie benoemen we ze als de dood, hoewel ze in feite alleen maar verandering zijn.
U denkt misschien dat de dood een afschuwelijke gebeurtenis is die u in de toekomst te wachten staat, terwijl in werkelijkheid nú al, elke seconde, delen van uw lichaam sterven. Telkens wanneer u voedsel verteert, sterft uw maagslijmvlies gedeeltelijk af, waarna er nieuw weefsel voor in de plaats komt. Datzelfde geldt voor uw huid, haren, nagels, bloedcellen en ander weefsels. U denkt misschien dat de dood uw vijand is, maar al die cellen sterven met de bedoeling u in leven te houden. Als uw maagslijmvlies niet keer op keer afstierf en werd vervangen, zouden de maagsappen na een paar uur gaten branden in uw maagwand en zou uw hele lichaam sterven.
We kunnen ons afvragen hoeveel van ons lichaam leeft en hoeveel ervan dood is. Zelfs de uitspraak 'mijn lichaam' houdt een opdeling in die misschien niet bestaat. Maakt de lucht in mijn longen deel uit van mijn lichaam? En zo ja, hoe zit het dan met de lucht die ik net heb uitgeademd of die ik op het punt sta in te ademen? De wereld 'daarbuiten' bestaat uit biljoenen atomen die ik óf ooit was óf binnenkort zal zijn, en het totaal aan materie en energie dat wij 'de aarde' noemen is noodzakelijk om mij in leven te houden. Ik zou gemakkelijk kunnen zeggen dat ik slechts één cel in dat grotere lichaam ben, en omdat ik de hele planeet nodig heb om mijzelf in leven te houden, is alles op aarde een deel van mijn lichaam. Maar in dat geval kunnen we niets als dood beschouwen - rottende kadavers, de wormen en schimmels die daarvan leven, zelfs de botten van mijn voorouders zitten vast in dezelfde vloedgolf van leven die mij op zijn top meevoert.
Sommige mensen schrikken terug voor een dergelijke uiteenzetting over de dood en ontkennen dat ze er enige belangstelling voor hebben. Ze zijn niet bang voor de dood - zeggen ze - en ook als ze dat wel zijn, voelen ze zich er niet door achtervolgd en heeft die angst over hen niet die macht die ik zojuist heb beschreven. Waarom zouden we ons met zo'n akelig onderwerp bezighouden? Is het niet veel gezonder het onvermijdelijke eenvoudig te aanvaarden en te leven bij de dag van vandaag? Het antwoord op die tegenwerping is, dat ín ons onbewuste krachten actief zijn. Het feit dat ieder van ons zich voor een dergelijke afschuw behoedt, wil niet zeggen dat we die onder controle hebben. Het is nog steeds de angst die, vanuit zijn donkere kuil, controle uitoefent over ons. Alleen al het feit dat we ons onze eigen dood niet kunnen voorstellen, verschaft hem een enorme macht, alsof de dood rondom is voorzien van een onder tien miljoen volt spanning gezet hek met een enorm bord NIET AANRAKEN! Dat doen we dan ook niet. En omdat de dood is afgeschermd, weten we er in feite maar heel weinig van. In plaats van over 'angst voor de dood' zouden we beter kunnen spreken over 'onwetendheid van de dood'.
Ik ben er zeker van dat niets mensen zo snel doet verouderen als angst. Verdriet is een goede tweede. Elke arts is wel eens getuige geweest van de ontstellende achteruitgang waardoor mensen kunnen worden getroffen die kort daarvoor hun partner hebben verloren. Maar angst is op dit gebied niet te verslaan. Een patiënt die wordt geconfronteerd met de diagnose 'terminaal stadium van kanker' kan bijzonder snel wegkwijnen, haast onder onze ogen. Dat gebeurt niet altijd. Er zijn innerlijke eigenschappen die met de angst de strijd aanbinden - zoals moed en vertrouwen op God - en sommige mensen kunnen in een crisisperiode op die eigenschappen terugvallen. Maar wanneer de angst daar eenmaal doorheen dringt, doet hij zijn werk. Het probleem is niet dat de dood een verzinsel is, maar dat ons geloof in de dood beperkingen oproept die er niet hoeven te zijn.
We zijn allemaal geneigd te veronderstellen dat de dood op een of ander manier onnatuurlijk is en daarom een kwaad. Daar ben ik het niet mee eens. De natuur is heel verdraagzaam en flexibel in de manieren waarop de dood wordt toegepast - of niet wordt toegepast. En breder bezien, is de vraag of iets goed is of slecht tamelijk willekeurig. Wanneer we bedenken hoe het leven functioneert op het niveau van de genen zien we dat het DNA er al in een ver verleden achter kwam hoe het leeftijdloze cellen kon creëren, in de vorm van amoeben, algen, bacteriën enzovoort, wier generaties ononderbroken teruggaan. Het verschijnen en weer verdwijnen van één enkele amoebe is volstrekt onbelangrijk, omdat het leven uit dezelfde genen steeds nieuwe amoeben opwekt. De hydra bijvoorbeeld, een primitief waterdiertje, kan nieuwe cellen even snel aanmaken als de oude wegvellen. Dit organisme, dat bestaat uit een voet, een lange stengel en een bloemachtige tros kleine tentakels, groeit voortdurend aan één kant terwijl de andere kant ervan sterft, zodat het hele lichaam om de twee weken wordt vernieuwd. De cellen ervan zijn in een volmaakt stromende beweging - nieuwe cellen sluiten zich bij de rij aan om de plaats in te nemen van de oude, stervende cellen.
We zien hier een volmaakt evenwicht tussen schepping en vernietiging waarin voor de dood geen plaats is. De tijd kan de hydra niet inhalen; ze kan alleen sterven als gevolg van omstandigheden - voedselgebrek, droogte of een andere inwendige oorzaak. Het geheim van de eeuwige jeugd is dus een uitgebalanceerd metabolisme, een constante chemische stroom die voedsel, lucht en water verwerkt in een volmaakt evenwicht zonder ook maar iets prijs te geven aan de entropie. Het DNA heeft deze evenwichtstoer al honderden miljoenen jaren geleden geleerd. In die zin is de dood een betrekkelijke late ontwikkeling in de evolutie. Maar zelfs bij de hogere organismen oefent het DNA nog een aanzienlijke controle uit over de dood. De gewone honingbij bijvoorbeeld kan haar leeftijd zelf beïnvloeden. Elke bijenkorf heeft jonge werksters nodig wier taak het is binnen te blijven en de pas uitgekomen larven te voeden en verzorgen. Na drie weken worden deze werksters volwassen fourageurs: de bijen die heen en weer vliegen tussen de korf en de bloemen om stuifmeel en nectar te verzamelen. Maar op een gegeven moment zijn er teveel jonge werksters of teveel oude fouragerende bijen. In het voorjaar verpoppen zich zoveel larven dat de korf te weinig volwassen fourageurs telt en daarvan snel een groot aantal nodig heeft. In dat geval groeit een aantal jonge werksters niet in de gebruikelijke drie weken, maar in één week tijd op tot volwassen fourageurs en vliegt uit om voedsel te gaan zoeken. Maar een zwerm bijen die zich afsplitst en een nieuwe kolonie vormt bestaat meestal grotendeels uit oudere bijen. Omdat ze voelen dat er een tekort is aan jonge werksters stuurt een aantal van die oudere fourageurs haar leeftijd in omgekeerde richting en wordt weer jong - ze regenereren de hormonen van de jeugdige werksters en zelfs de verschrompelde klieren die nodig zijn om voedsel voor de larven te produceren groeien weer aan.
Toen onderzoekers die zich bezighielden met het gedrag van bijen dit verschijnsel voor het eerst waarnamen, waren ze verbijsterd. Ze beseften dat in het geval van de honingbij veroudering niet een eenrichtingsproces is, dat wordt opgelegd door een vaste dienstregeling, maar 'plastisch' is - in staat heen en weer te gaan, te vertragen of te versnellen. Maar het eigenlijke mysterie is waarom dit niet voor alle levensvormen geldt. Ik denk dat veroudering altijd een plastisch proces is, maar dat we het op een bepaalde plaats hebben vast-gemetseld als gevolg van onze angst voor de dood, het onvermijdelijke eindpunt op de vaste dienstregeling van het oud worden. 'Koloniën van honingbijen zijn ritmische eenheden die voortdurend oplossingen moeten vinden voor veranderingen in de omvang en de structuur van de populatie, de beschikbaarheid van voedsel, roofdieren en het weer', schreef bijenonderzoeker Gene Robinson. Met een paar kleine wijzigingen zouden we dit model kunnen toepassen op het menselijk lichaam: dat is een enorme korf van vijftig biljoen cellen, die oud worden of jong blijven al naar gelang de behoefte van de hele kolonie op een bepaald moment.
Sterven is een vorm van verandering en moet daarom worden gezien binnen het grotere kader van de niet-verandering. 'Mensen hebben een verkeerde opvatting van de dood', zei de Indiase meester Maharishi mij ooit. 'Ze zien het als een einde, maar in werkelijkheid is het een begin.' U kunt dat een geloofsartikel noemen, zo u wilt, maar voor mij is het de realistische constatering van een feit. In de stroom van het leven heeft vernietiging nooit het laatste woord. Het scheppingsproces brengt altijd weer een feniks voort uit de as. Elke cel weet hoe ze zich moet delen om twee cellen te kunnen vormen. Elk vernietigd atoom kan zich hergroeperen tot nieuwe atomen. Elke gedachte wordt gevolgd door een nieuwe ingeving. Hoe kunnen we dan leren leven met deze continuïteit die de heelheid van het leven is? Hoe zit het met de emotionele verschrikking die ouders doormaken wanneer hun kind sterft, of een man wanneer hij zijn vrouw verliest?
Die gevoelens zijn uiteraard heel natuurlijk. Wanneer we iemand verliezen, doet dat pijn. Maar als we werkelijk beseffen dat het leven een eeuwige stroom is, waarin geen sprake is van winst of verlies maar alleen van transformatie, hoeft die pijn niet diep en blijvend te zijn. Shakespeare schreef ooit in een van zijn sonnetten: 'Ik ween om het bezit van wat ik vrees te verliezen'. Dat is een onvermijdelijk gevolg van onze gehechtheid aan het tijdgebonden bewustzijn. Het nieuwe paradigma zegt dat bewustzijn de bron van de realiteit is - en het tijdgebonden en tijdloze bewustzijn leiden tot twee volkomen verschillende werkelijkheden.
Ieder mens ervaart aspecten van beide werkelijkheden, omdat ons bewustzijn flexibel is: het brengt ons rampzalige momenten van verdriet en angst, maar ook schitterende momenten van rust en kracht. Het kan besluiten zich te vereenzelvigen met de beperkingen van een fysiek lichaam en een zelfzuchtig ego, maar het kan zich ook bevrijden en streven naar een toestand van transcendentie en expansie. In die flexibiliteit ligt het genie van het menselijk bewustzijn, omdat daardoor alle mogelijkheden worden open gelaten. Toch zal duidelijk zijn, dat het grote voordelen heeft om blijvend te leven in een tijdloos bewustzijn.
Ieder van ons ervaart soms momenten waarop rust, kracht en liefde spontaan opwellen om vervolgens weer te verdwijnen. Dat ogenschijnlijk doelloos de werkelijkheid in- en uitdwalen is niet willekeurig, maar weerspiegelt het vermogen van de geest zijn koers vast te houden. Want als we die levensweg gestaag volgen, zijn vrede, liefde en kracht eindeloos. Ze zijn het natuurlijke gevolg van de natuurlijkste vorm van bewustzijn - tijdloosheid.
Het is mogelijk om een onderwerp dat beladen is met angst - veroudering - om te zetten in een manier om vervulling te vinden. Mensen zitten niet gevangen in de tijd, ze kunnen niet in de omvang van een lichaam en de duur van een leven worden geperst. We zijn reizigers op de oneindige rivier van het leven. Dat bedoelde Jezus toen hij zei: 'Wees in deze wereld, maar wees niet van deze wereld'. Dat is de les die Carlos Castaneda leerde van Don Juan: 'Verdwenen was het gevoel van objectiviteit, dat hem het vermogen tot liefhebben had gegeven. Zonder die objectiviteit had hij alleen nog wereldse behoeften, wanhoop en vertwijfeling: de typische kenmerken van de wereld van het dagelijkse bestaan'.
Hoewel we liefde vaak vereenzelvigen met klitterigheid en bezitterigheid ligt hierin een diepe waarheid verborgen: wanneer we het vermogen tot objectiviteit kwijtraken, raken we het vermogen tot liefhebben kwijt. Objectiviteit is niet een kil gebrek aan belangstelling of het ontbreken van gevoelens. Objectiviteit is een vrij besef van het zelf, niet gehinderd door enige begrenzing. Onze reis begint en eindigt niet in de fysieke wereld. De aarde is een prachtig groen-blauw juweel, hangend in het web van de eeuwigheid. Hoe lang we hier ook blijven om het zuivere water te drinken en de leven schenkende lucht in te ademen, de eeuwigheid is ons werkelijke thuis.
Door: Deepak Chopra
Albert Einstein schreef eens aan een goede vriend, toen hij als jonge man te kampen had met een slechte gezondheid en depressiviteit: 'Ik voel mijzelf zozeer deel van het gehele leven, dat ik me niet de minste zorgen maak over begin en einde van het concrete bestaan van één afzonderlijk mens in deze eindeloze stroom'. Zo'n besef van eenheid met de dingen geeft een gevoel van zekerheid. Als veroudering wordt veroorzaakt doordat we een gevoel van dreiging ervaren, kunnen we het ons niet veroorloven met onze huidige angst voor de dood te leven. In feite is de dood niet de almachtige kracht die onze angst ervan maakt. In de natuur maakt de dood deel uit van een grotere cyclus van geboorte en vernieuwing. De zaden die dit jaar ontkiemen, groeien en in bloei raken, vormen vervolgens de zaden voor het komend jaar. De cycli van de eindeloze vernieuwing liggen niet buiten het bereik van de dood, ze omvatten de dood en gebruiken hem voor een groter doel. Datzelfde speelt zich af in ons lichaam. Voor veel cellen is het proces van veroudering en dood een keuze. Ze worden heus niet door zo iets als Magere Hein tot de ondergang gedwongen.
Zelfs de veronderstelling dat de dood bestáát, is niet meer dan een halve waarheid, want wij hebben een groot aantal niveaus die geen ondergang of vernietiging kennen. Onze atomen zijn miljarden jaren oud en zullen nog miljarden jaren in leven blijven. En in de verre toekomst, wanneer ze uiteenvallen in kleinere deeltjes, zullen ze niet sterven maar slechts worden getransformeerd tot een andere configuratie van energie. Atomen zijn nooit iets anders geweest dan getransformeerde energie, maar toch zeggen we niet dat de 'oersoep' van energie stierf toen hij werd opgesloten in de ordelijke patronen van waterstof, helium en andere elementen. De zwaartekracht en de daaraan verwante subatomaire krachten die ons lichaam bijeenhouden sterven niet.
Om te ontsnappen aan de greep van de dood, moeten we kunnen inzien dat die is gebaseerd op een heel selectieve kijk op de werkelijkheid, die ons werd eigen gemaakt voordat we daarvoor bewust konden kiezen. Gaat u eens in gedachten terug naar het moment in uw kindertijd waarop het besef van de dood voor het eerst tot u doordrong. Die eerste confrontatie is over het algemeen bijzonder schokkend. Een kind van vier is verbijsterd wanneer op een ochtend, bij het wakker worden, blijkt dat een geliefde kanarie, kat of hond eenvoudig is opgehouden te leven. Wat is er gebeurd? Waar is mijn dier naar toe gegaan? Ouders kunnen op dergelijke vragen maar zelden een goed antwoord geven. Ze zeggen dingen als: 'Hij is naar de hemel gegaan, naar God'. Meestal is dat niet voldoende. Met de mededeling dat een geliefd dier naar de hemel is gegaan, geven de ouders uiting aan wat ze hopen dat er gebeurt, maar in feite zijn ze net zo bang voor de dood als kinderen en begrijpen ze er even weinig van. Jonge kinderen hebben een uitstekende antenne voor de twijfels en uitvluchten van hun ouders. Hun tranen drogen op en de pijn wordt verzacht, maar op een dieper niveau ontstaat een vage argwaan: misschien kan mij dit ook overkomen.
En wanneer het kind tussen de vier en zes jaar oud is, wordt dat beangstigende vermoeden bevestigd. 'Oma is gestorven en naar de hemel gegaan, en op een dag sterf jij ook, en papa en mama ook'. Misschien herinnert u zich dat moment niet meer - veel kinderen ontkennen het liever en nemen zich voor Peter Pan te worden en eeuwig jong te blijven - maar of u het zich herinnert of niet doet niet ter zake. Op het moment dat u werd geconfronteerd met de dood, aanvaardde u volgens de psychologen een opvatting die de mensheid al eeuwen in haar greep houdt. Door uw overtuiging dat de dood gelijk is aan vernietiging, is uw lichaam gedoemd in verval te raken, ouder te worden en te sterven, precies zoals dat met talloze mensen vóór u is gebeurd.
Het is niet de dood die ons pijn doet, maar de angst voor de onvermijdelijkheid ervan. Allemaal voelen we een knagende pijn, een gat in ons hart dat daar werd geslagen toen voor het eerst iets dat ons in ons leven dierbaar was stierf. Dat gat bood plaats aan angst en omdat het sindsdien niet door iets anders is opgevuld, zijn we nog steeds niet in staat de confrontatie met de dood aan te gaan. Verlies is de belangrijkste oorzaak van angst, en als zodanig het moeilijkst onder ogen te zien.
Maar hoe zit het dan met de kanarie, de kat of de hond die doodging toen wij kind waren? Wanneer we zeggen dat een dier sterft, plaatsen we de dingen in een menselijke context. Kijkt u eens uit het raam, naar een boom. Leeft hij of is hij dood? Hij is beide. Zijn oude bladeren zijn dood, evenals het zaad waaruit hij is ontkiemd. Het hout in de stam is dood, afgezien van de dunne ring van het cambium, nog geen twee millimeter dik, die de bladeren voedt die op hun beurt grotendeels bestaan uit niet-levende cellulosevezels. Wanneer de bladeren in de herfst bruin worden, vallen hun dode skeletten op de grond, maar tot dat moment maakten ze deel uit van de levende boom. Bovendien zijn de voedingsstoffen, de lucht en het water die door de boom circuleren niet levender dan wanneer ze zijn opgesloten in rotsen en regendruppels. De grond waarin de boom staat, is slechts vergruisde steen en vergane resten van vroegere bomen. Wat wij een levende boom noemen, is een mengsel van leven en dood, en een opdeling tussen het een en het ander speelt zich voornamelijk in ons hoofd af. Elke plant en elk dier zijn niet meer dan een stadium in de zich voortdurend herhalende cirkelgang van elementen, die eeuwig voortgaat. Die cyclus is het leven; dat wat die cirkelbeweging maakt, is dat wat leeft. Het feit dat we proberen een moment uit die cyclus tot stilstand te brengen om te kunnen zeggen: 'Nu leeft de boom, en nu is hij dood', laat zien hoe onze geest te werk gaat. Omdat we bang zijn voor verval en desintegratie benoemen we ze als de dood, hoewel ze in feite alleen maar verandering zijn.
U denkt misschien dat de dood een afschuwelijke gebeurtenis is die u in de toekomst te wachten staat, terwijl in werkelijkheid nú al, elke seconde, delen van uw lichaam sterven. Telkens wanneer u voedsel verteert, sterft uw maagslijmvlies gedeeltelijk af, waarna er nieuw weefsel voor in de plaats komt. Datzelfde geldt voor uw huid, haren, nagels, bloedcellen en ander weefsels. U denkt misschien dat de dood uw vijand is, maar al die cellen sterven met de bedoeling u in leven te houden. Als uw maagslijmvlies niet keer op keer afstierf en werd vervangen, zouden de maagsappen na een paar uur gaten branden in uw maagwand en zou uw hele lichaam sterven.
We kunnen ons afvragen hoeveel van ons lichaam leeft en hoeveel ervan dood is. Zelfs de uitspraak 'mijn lichaam' houdt een opdeling in die misschien niet bestaat. Maakt de lucht in mijn longen deel uit van mijn lichaam? En zo ja, hoe zit het dan met de lucht die ik net heb uitgeademd of die ik op het punt sta in te ademen? De wereld 'daarbuiten' bestaat uit biljoenen atomen die ik óf ooit was óf binnenkort zal zijn, en het totaal aan materie en energie dat wij 'de aarde' noemen is noodzakelijk om mij in leven te houden. Ik zou gemakkelijk kunnen zeggen dat ik slechts één cel in dat grotere lichaam ben, en omdat ik de hele planeet nodig heb om mijzelf in leven te houden, is alles op aarde een deel van mijn lichaam. Maar in dat geval kunnen we niets als dood beschouwen - rottende kadavers, de wormen en schimmels die daarvan leven, zelfs de botten van mijn voorouders zitten vast in dezelfde vloedgolf van leven die mij op zijn top meevoert.
Sommige mensen schrikken terug voor een dergelijke uiteenzetting over de dood en ontkennen dat ze er enige belangstelling voor hebben. Ze zijn niet bang voor de dood - zeggen ze - en ook als ze dat wel zijn, voelen ze zich er niet door achtervolgd en heeft die angst over hen niet die macht die ik zojuist heb beschreven. Waarom zouden we ons met zo'n akelig onderwerp bezighouden? Is het niet veel gezonder het onvermijdelijke eenvoudig te aanvaarden en te leven bij de dag van vandaag? Het antwoord op die tegenwerping is, dat ín ons onbewuste krachten actief zijn. Het feit dat ieder van ons zich voor een dergelijke afschuw behoedt, wil niet zeggen dat we die onder controle hebben. Het is nog steeds de angst die, vanuit zijn donkere kuil, controle uitoefent over ons. Alleen al het feit dat we ons onze eigen dood niet kunnen voorstellen, verschaft hem een enorme macht, alsof de dood rondom is voorzien van een onder tien miljoen volt spanning gezet hek met een enorm bord NIET AANRAKEN! Dat doen we dan ook niet. En omdat de dood is afgeschermd, weten we er in feite maar heel weinig van. In plaats van over 'angst voor de dood' zouden we beter kunnen spreken over 'onwetendheid van de dood'.
Ik ben er zeker van dat niets mensen zo snel doet verouderen als angst. Verdriet is een goede tweede. Elke arts is wel eens getuige geweest van de ontstellende achteruitgang waardoor mensen kunnen worden getroffen die kort daarvoor hun partner hebben verloren. Maar angst is op dit gebied niet te verslaan. Een patiënt die wordt geconfronteerd met de diagnose 'terminaal stadium van kanker' kan bijzonder snel wegkwijnen, haast onder onze ogen. Dat gebeurt niet altijd. Er zijn innerlijke eigenschappen die met de angst de strijd aanbinden - zoals moed en vertrouwen op God - en sommige mensen kunnen in een crisisperiode op die eigenschappen terugvallen. Maar wanneer de angst daar eenmaal doorheen dringt, doet hij zijn werk. Het probleem is niet dat de dood een verzinsel is, maar dat ons geloof in de dood beperkingen oproept die er niet hoeven te zijn.
We zijn allemaal geneigd te veronderstellen dat de dood op een of ander manier onnatuurlijk is en daarom een kwaad. Daar ben ik het niet mee eens. De natuur is heel verdraagzaam en flexibel in de manieren waarop de dood wordt toegepast - of niet wordt toegepast. En breder bezien, is de vraag of iets goed is of slecht tamelijk willekeurig. Wanneer we bedenken hoe het leven functioneert op het niveau van de genen zien we dat het DNA er al in een ver verleden achter kwam hoe het leeftijdloze cellen kon creëren, in de vorm van amoeben, algen, bacteriën enzovoort, wier generaties ononderbroken teruggaan. Het verschijnen en weer verdwijnen van één enkele amoebe is volstrekt onbelangrijk, omdat het leven uit dezelfde genen steeds nieuwe amoeben opwekt. De hydra bijvoorbeeld, een primitief waterdiertje, kan nieuwe cellen even snel aanmaken als de oude wegvellen. Dit organisme, dat bestaat uit een voet, een lange stengel en een bloemachtige tros kleine tentakels, groeit voortdurend aan één kant terwijl de andere kant ervan sterft, zodat het hele lichaam om de twee weken wordt vernieuwd. De cellen ervan zijn in een volmaakt stromende beweging - nieuwe cellen sluiten zich bij de rij aan om de plaats in te nemen van de oude, stervende cellen.
We zien hier een volmaakt evenwicht tussen schepping en vernietiging waarin voor de dood geen plaats is. De tijd kan de hydra niet inhalen; ze kan alleen sterven als gevolg van omstandigheden - voedselgebrek, droogte of een andere inwendige oorzaak. Het geheim van de eeuwige jeugd is dus een uitgebalanceerd metabolisme, een constante chemische stroom die voedsel, lucht en water verwerkt in een volmaakt evenwicht zonder ook maar iets prijs te geven aan de entropie. Het DNA heeft deze evenwichtstoer al honderden miljoenen jaren geleden geleerd. In die zin is de dood een betrekkelijke late ontwikkeling in de evolutie. Maar zelfs bij de hogere organismen oefent het DNA nog een aanzienlijke controle uit over de dood. De gewone honingbij bijvoorbeeld kan haar leeftijd zelf beïnvloeden. Elke bijenkorf heeft jonge werksters nodig wier taak het is binnen te blijven en de pas uitgekomen larven te voeden en verzorgen. Na drie weken worden deze werksters volwassen fourageurs: de bijen die heen en weer vliegen tussen de korf en de bloemen om stuifmeel en nectar te verzamelen. Maar op een gegeven moment zijn er teveel jonge werksters of teveel oude fouragerende bijen. In het voorjaar verpoppen zich zoveel larven dat de korf te weinig volwassen fourageurs telt en daarvan snel een groot aantal nodig heeft. In dat geval groeit een aantal jonge werksters niet in de gebruikelijke drie weken, maar in één week tijd op tot volwassen fourageurs en vliegt uit om voedsel te gaan zoeken. Maar een zwerm bijen die zich afsplitst en een nieuwe kolonie vormt bestaat meestal grotendeels uit oudere bijen. Omdat ze voelen dat er een tekort is aan jonge werksters stuurt een aantal van die oudere fourageurs haar leeftijd in omgekeerde richting en wordt weer jong - ze regenereren de hormonen van de jeugdige werksters en zelfs de verschrompelde klieren die nodig zijn om voedsel voor de larven te produceren groeien weer aan.
Toen onderzoekers die zich bezighielden met het gedrag van bijen dit verschijnsel voor het eerst waarnamen, waren ze verbijsterd. Ze beseften dat in het geval van de honingbij veroudering niet een eenrichtingsproces is, dat wordt opgelegd door een vaste dienstregeling, maar 'plastisch' is - in staat heen en weer te gaan, te vertragen of te versnellen. Maar het eigenlijke mysterie is waarom dit niet voor alle levensvormen geldt. Ik denk dat veroudering altijd een plastisch proces is, maar dat we het op een bepaalde plaats hebben vast-gemetseld als gevolg van onze angst voor de dood, het onvermijdelijke eindpunt op de vaste dienstregeling van het oud worden. 'Koloniën van honingbijen zijn ritmische eenheden die voortdurend oplossingen moeten vinden voor veranderingen in de omvang en de structuur van de populatie, de beschikbaarheid van voedsel, roofdieren en het weer', schreef bijenonderzoeker Gene Robinson. Met een paar kleine wijzigingen zouden we dit model kunnen toepassen op het menselijk lichaam: dat is een enorme korf van vijftig biljoen cellen, die oud worden of jong blijven al naar gelang de behoefte van de hele kolonie op een bepaald moment.
Sterven is een vorm van verandering en moet daarom worden gezien binnen het grotere kader van de niet-verandering. 'Mensen hebben een verkeerde opvatting van de dood', zei de Indiase meester Maharishi mij ooit. 'Ze zien het als een einde, maar in werkelijkheid is het een begin.' U kunt dat een geloofsartikel noemen, zo u wilt, maar voor mij is het de realistische constatering van een feit. In de stroom van het leven heeft vernietiging nooit het laatste woord. Het scheppingsproces brengt altijd weer een feniks voort uit de as. Elke cel weet hoe ze zich moet delen om twee cellen te kunnen vormen. Elk vernietigd atoom kan zich hergroeperen tot nieuwe atomen. Elke gedachte wordt gevolgd door een nieuwe ingeving. Hoe kunnen we dan leren leven met deze continuïteit die de heelheid van het leven is? Hoe zit het met de emotionele verschrikking die ouders doormaken wanneer hun kind sterft, of een man wanneer hij zijn vrouw verliest?
Die gevoelens zijn uiteraard heel natuurlijk. Wanneer we iemand verliezen, doet dat pijn. Maar als we werkelijk beseffen dat het leven een eeuwige stroom is, waarin geen sprake is van winst of verlies maar alleen van transformatie, hoeft die pijn niet diep en blijvend te zijn. Shakespeare schreef ooit in een van zijn sonnetten: 'Ik ween om het bezit van wat ik vrees te verliezen'. Dat is een onvermijdelijk gevolg van onze gehechtheid aan het tijdgebonden bewustzijn. Het nieuwe paradigma zegt dat bewustzijn de bron van de realiteit is - en het tijdgebonden en tijdloze bewustzijn leiden tot twee volkomen verschillende werkelijkheden.
Ieder mens ervaart aspecten van beide werkelijkheden, omdat ons bewustzijn flexibel is: het brengt ons rampzalige momenten van verdriet en angst, maar ook schitterende momenten van rust en kracht. Het kan besluiten zich te vereenzelvigen met de beperkingen van een fysiek lichaam en een zelfzuchtig ego, maar het kan zich ook bevrijden en streven naar een toestand van transcendentie en expansie. In die flexibiliteit ligt het genie van het menselijk bewustzijn, omdat daardoor alle mogelijkheden worden open gelaten. Toch zal duidelijk zijn, dat het grote voordelen heeft om blijvend te leven in een tijdloos bewustzijn.
Ieder van ons ervaart soms momenten waarop rust, kracht en liefde spontaan opwellen om vervolgens weer te verdwijnen. Dat ogenschijnlijk doelloos de werkelijkheid in- en uitdwalen is niet willekeurig, maar weerspiegelt het vermogen van de geest zijn koers vast te houden. Want als we die levensweg gestaag volgen, zijn vrede, liefde en kracht eindeloos. Ze zijn het natuurlijke gevolg van de natuurlijkste vorm van bewustzijn - tijdloosheid.
Het is mogelijk om een onderwerp dat beladen is met angst - veroudering - om te zetten in een manier om vervulling te vinden. Mensen zitten niet gevangen in de tijd, ze kunnen niet in de omvang van een lichaam en de duur van een leven worden geperst. We zijn reizigers op de oneindige rivier van het leven. Dat bedoelde Jezus toen hij zei: 'Wees in deze wereld, maar wees niet van deze wereld'. Dat is de les die Carlos Castaneda leerde van Don Juan: 'Verdwenen was het gevoel van objectiviteit, dat hem het vermogen tot liefhebben had gegeven. Zonder die objectiviteit had hij alleen nog wereldse behoeften, wanhoop en vertwijfeling: de typische kenmerken van de wereld van het dagelijkse bestaan'.
Hoewel we liefde vaak vereenzelvigen met klitterigheid en bezitterigheid ligt hierin een diepe waarheid verborgen: wanneer we het vermogen tot objectiviteit kwijtraken, raken we het vermogen tot liefhebben kwijt. Objectiviteit is niet een kil gebrek aan belangstelling of het ontbreken van gevoelens. Objectiviteit is een vrij besef van het zelf, niet gehinderd door enige begrenzing. Onze reis begint en eindigt niet in de fysieke wereld. De aarde is een prachtig groen-blauw juweel, hangend in het web van de eeuwigheid. Hoe lang we hier ook blijven om het zuivere water te drinken en de leven schenkende lucht in te ademen, de eeuwigheid is ons werkelijke thuis.
zaterdag 18 februari 2012
De Dood in het Humanisme
De meeste humanisten geloven dat het leven ophoudt bij de dood. Daarmee vormt een leven na de dood niet het eerste onderwerp van hun belangstelling. Alhoewel… rastwijfelaars, die veel humanisten toch zijn, sluiten niet uit dat er toch iets is, maar het is over het algemeen geen leidraad voor hun leven. Er is immers zoveel dat wij mensen niet weten. Het mysterie van het bestaan vormt in hun ogen een puzzel, die misschien stukje bij beetje ontrafeld wordt door onder andere de wetenschap. De meeste humanisten zijn er echter van overtuigd dat ze er gedurende hun aardse leven niet achter zullen komen hoe het werkelijk zit. Zij aanvaarden het niet-weten als een gegeven en de meesten gaan niet op zoek naar antwoorden die ze toch niet kunnen verifiëren.
Dat het leven ophoudt bij de dood is ook een comfortabele gedachte: iedereen die dat gelooft hoeft zich alleen bezig te houden met het aardse bestaan. Het betekent dat mensen het goede en het kwade dat ze doen alleen te verantwoorden hebben tegenover zichzelf en hun medemensen. Het komt erop aan dat ook steeds te doen, steeds als het ware schoon schip te maken en klaar te zijn voor het afscheid van het leven. Dat vormt een belangrijke basis voor de kwaliteit van het leven nu. Het leven kan pas echt goed zijn als het ten volle geleefd kan worden en niet vertroebeld wordt door onafgemaakte zaken. Tussen geboorte en dood is voor humanisten de tijd om ‘het goede leven’ vorm te geven, om ervoor te zorgen dat hun leven een kunstwerk wordt. Want dat vormt voor humanisten een uitdaging en opdracht, waartoe ze, naar vermogen, op z’n minst de eerste stappen willen zetten.
Goed beschouwd geeft de eindigheid van het leven er ook zijn betekenis en zin aan. Het maakt dat mensen hun tijd gaan besteden, soms zelfs goed gaan besteden. Het zorgt ervoor dat de tijd kostbaar is en dat mensen dingen afmaken. Dat er ‘vooruitgang’ is, ook al kun je daar verschillend over denken. Denk je eens in dat je leven niet zou eindigen. Waarom zou je vandaag dan nog iets doen, behalve plezier maken en gevaarlijke dingen doen omdat je toch niet dood gaat? Maar of zulke gedachten nou helpen wanneer je binnenkort afscheid moet gaan nemen van het leven of wanneer je verdrietig bent omdat je iemand verloren hebt van wie je veel hield…
Humanisten denken niet eenduidig over een leven na de dood. Er zijn bijvoorbeeld religieus humanisten die zich over het algemeen veel minder stellig over het onkenbare uitlaten dan atheïstische humanisten, voor wie de dood eenvoudig het einde is. Binnen het humanisme is er de ruimte om met respect en gevoel voor ieders visie in dit soort zeer persoonlijke aangelegenheden van gedachten te wisselen.
De dood vormt voor alle mensen een essentieel onderdeel van het leven en gaat, onvermijdelijk, gepaard met een scala van gevoelens, zowel bij de betrokkene zelf als bij diens omgeving. Humanisten hechten eraan om dat moment vorm te geven, om met of zonder woorden stil te staan bij wat iemand betekend heeft in diens leven met anderen.
Dat het leven ophoudt bij de dood is ook een comfortabele gedachte: iedereen die dat gelooft hoeft zich alleen bezig te houden met het aardse bestaan. Het betekent dat mensen het goede en het kwade dat ze doen alleen te verantwoorden hebben tegenover zichzelf en hun medemensen. Het komt erop aan dat ook steeds te doen, steeds als het ware schoon schip te maken en klaar te zijn voor het afscheid van het leven. Dat vormt een belangrijke basis voor de kwaliteit van het leven nu. Het leven kan pas echt goed zijn als het ten volle geleefd kan worden en niet vertroebeld wordt door onafgemaakte zaken. Tussen geboorte en dood is voor humanisten de tijd om ‘het goede leven’ vorm te geven, om ervoor te zorgen dat hun leven een kunstwerk wordt. Want dat vormt voor humanisten een uitdaging en opdracht, waartoe ze, naar vermogen, op z’n minst de eerste stappen willen zetten.
Goed beschouwd geeft de eindigheid van het leven er ook zijn betekenis en zin aan. Het maakt dat mensen hun tijd gaan besteden, soms zelfs goed gaan besteden. Het zorgt ervoor dat de tijd kostbaar is en dat mensen dingen afmaken. Dat er ‘vooruitgang’ is, ook al kun je daar verschillend over denken. Denk je eens in dat je leven niet zou eindigen. Waarom zou je vandaag dan nog iets doen, behalve plezier maken en gevaarlijke dingen doen omdat je toch niet dood gaat? Maar of zulke gedachten nou helpen wanneer je binnenkort afscheid moet gaan nemen van het leven of wanneer je verdrietig bent omdat je iemand verloren hebt van wie je veel hield…
Humanisten denken niet eenduidig over een leven na de dood. Er zijn bijvoorbeeld religieus humanisten die zich over het algemeen veel minder stellig over het onkenbare uitlaten dan atheïstische humanisten, voor wie de dood eenvoudig het einde is. Binnen het humanisme is er de ruimte om met respect en gevoel voor ieders visie in dit soort zeer persoonlijke aangelegenheden van gedachten te wisselen.
De dood vormt voor alle mensen een essentieel onderdeel van het leven en gaat, onvermijdelijk, gepaard met een scala van gevoelens, zowel bij de betrokkene zelf als bij diens omgeving. Humanisten hechten eraan om dat moment vorm te geven, om met of zonder woorden stil te staan bij wat iemand betekend heeft in diens leven met anderen.
vrijdag 17 februari 2012
Verhalen en sprookjes op de grens van leven en dood
Een bundel met ruim zeventig verhalen en sprookjes uit verschillende culturen. De beelden in de verhalen kunnen stervende mensen en nabestaanden troosten en bemoedigen, omdat eigen ervaringen, vragen, angst en verdriet er herkenbaar in worden uitgedrukt.
De bundel is te gebruiken bij stervensbegeleiding en rouwverwerking. Afhankelijk van de fase waarin de zieke of stervende mens zich bevindt, kan gekozen worden uit drie categorieen verhalen.
Naar aanleiding van de verhalen over het leven (1) kunnen zingevings- en aanvaardingsgesprekken worden gevoerd. Met categorie 2, verhalen op de grens van leven en dood, kan de symboliek en beeldtaal rond het naderend einde beleefd en begeleid worden. In de laatste categorie verhalen is de dood een feit; de verhalen kunnen bemoedigen of geruststellen.
De opgenomen verhalen en oude sprookjes hebben een romantisch-religieus wereldbeeld en stammen veelal uit de christelijke traditie waarin engelen, de Heilige Moeder en de Heer figureren. Ook de beeldtaal is traditioneel. Een kunstzinnig therapeute vertelt genuanceerd over haar ervaringen met het werken met deze verhalen in een verpleeghuis. Ook is een literatuurlijst over het onderwerp opgenomen.
De bundel is te gebruiken bij stervensbegeleiding en rouwverwerking. Afhankelijk van de fase waarin de zieke of stervende mens zich bevindt, kan gekozen worden uit drie categorieen verhalen.
Naar aanleiding van de verhalen over het leven (1) kunnen zingevings- en aanvaardingsgesprekken worden gevoerd. Met categorie 2, verhalen op de grens van leven en dood, kan de symboliek en beeldtaal rond het naderend einde beleefd en begeleid worden. In de laatste categorie verhalen is de dood een feit; de verhalen kunnen bemoedigen of geruststellen.
De opgenomen verhalen en oude sprookjes hebben een romantisch-religieus wereldbeeld en stammen veelal uit de christelijke traditie waarin engelen, de Heilige Moeder en de Heer figureren. Ook de beeldtaal is traditioneel. Een kunstzinnig therapeute vertelt genuanceerd over haar ervaringen met het werken met deze verhalen in een verpleeghuis. Ook is een literatuurlijst over het onderwerp opgenomen.
Later begint vandaag
antwoorden over de laatste levensfase, palliatieve zorg en euthanasie
Het maatschappelijk debat rond palliatieve zorg en euthanasie woedt volop, maar patiënten en hun omgeving blijven nog al te vaak in de kou staan. Velen van hen raken verstrikt in de medische en juridische mallemolen en zijn op zoek naar duidelijke informatie. Manu Keirse beantwoordt in dit boek dertig concrete vragen. Hoe kun je je bijvoorbeeld voorbereiden op het afscheid? Wat zijn de mogelijkheden op het vlak van palliatieve zorg en euthanasie? Hoe kun je zelf beslissen hoe je de laatste fase van je leven wilt vormgeven? En wat als een zieke niet meer in staat is zelf beslissingen te nemen?
Met dit boek wil Manu Keirse, psycholoog, doctor in de geneeskunde en hoogleraar, een leidraad geven aan wie met de laatste levensperiode geconfronteerd wordt. Keirse presenteert hier inzichten die hij onder meer in zijn praktijk heeft opgedaan. De centrale gedachte is dat je 'met een goede voorbereiding van een reis heel veel vervelende situaties kunt voorkomen'.
De aandacht gaat vooral uit naar palliatieve zorg, het levenseinde en euthanasie. Patientenrechten, de wilsverklaring en het belang van een ondersteunende omgeving worden uitgebreid behandeld. Een apart hoofdstuk gaat in op personen met een handicap. De auteur breekt een lans voor een sereen en kwaliteitsvol levenseinde.
Een boek dat zowel ouderen en mensen in hun omgeving zinvolle inzichten en praktische tips kan bieden, als zorgverleners en overheidsinstanties concrete aanbevelingen kan aanreiken. Elk hoofdstuk begint met een gedicht. Achteraan vind je een aantal nuttige adressen (in Vlaanderen en Nederland) betreffende palliatieve zorg en het levenseinde, een literatuurlijst en een document voor de verschillende wilsverklaringen die je kunt opmaken voor je toekomstige gezondheidszorg en levenseinde. Sobere lay-out, verlucht met getuigenissen en citaten.
Het maatschappelijk debat rond palliatieve zorg en euthanasie woedt volop, maar patiënten en hun omgeving blijven nog al te vaak in de kou staan. Velen van hen raken verstrikt in de medische en juridische mallemolen en zijn op zoek naar duidelijke informatie. Manu Keirse beantwoordt in dit boek dertig concrete vragen. Hoe kun je je bijvoorbeeld voorbereiden op het afscheid? Wat zijn de mogelijkheden op het vlak van palliatieve zorg en euthanasie? Hoe kun je zelf beslissen hoe je de laatste fase van je leven wilt vormgeven? En wat als een zieke niet meer in staat is zelf beslissingen te nemen?
Met dit boek wil Manu Keirse, psycholoog, doctor in de geneeskunde en hoogleraar, een leidraad geven aan wie met de laatste levensperiode geconfronteerd wordt. Keirse presenteert hier inzichten die hij onder meer in zijn praktijk heeft opgedaan. De centrale gedachte is dat je 'met een goede voorbereiding van een reis heel veel vervelende situaties kunt voorkomen'.
De aandacht gaat vooral uit naar palliatieve zorg, het levenseinde en euthanasie. Patientenrechten, de wilsverklaring en het belang van een ondersteunende omgeving worden uitgebreid behandeld. Een apart hoofdstuk gaat in op personen met een handicap. De auteur breekt een lans voor een sereen en kwaliteitsvol levenseinde.
Een boek dat zowel ouderen en mensen in hun omgeving zinvolle inzichten en praktische tips kan bieden, als zorgverleners en overheidsinstanties concrete aanbevelingen kan aanreiken. Elk hoofdstuk begint met een gedicht. Achteraan vind je een aantal nuttige adressen (in Vlaanderen en Nederland) betreffende palliatieve zorg en het levenseinde, een literatuurlijst en een document voor de verschillende wilsverklaringen die je kunt opmaken voor je toekomstige gezondheidszorg en levenseinde. Sobere lay-out, verlucht met getuigenissen en citaten.
woensdag 15 februari 2012
Leren sterven
Hoe kunnen we goed leven? Hoe moeten we ons voorbereiden op de dood? Wat moeten we aan met ons leven? Op dit soort existentiële vragen moet de wijsbegeerte volgens Seneca een antwoord formuleren. Kort samengevat is zijn antwoord: gebruik je tijd goed! Doe wijsheid op zolang je kunt, respecteer de traditie en houd altijd de dood voor ogen. Vooral in Seneca's beroemde Brieven aan Lucilius blijken zijn talenten als schrijver en denker, als leraar en vriend. Met zachte hand wijst hij Lucilius de weg naar een beter, wijzer leven. De trefzeker geschreven brieven staan vol scènes uit het Romeinse stadsleven, zelfkritiek en citaten van anderen.Leren sterven is een ruime bloemlezing uit de brieven aan Lucilius.
Natuurlijk ontbreken beroemde stukken niet, zoals de brief over een humane omgang met slaven. Opvallend is dat alle brieven de moderne lezer direct aanspreken. Dat geldt zeker waar Seneca pleit voor een verstandige omgang met materiële rijkdom of zich onomwonden uitspreekt voor het recht op euthanasie.
Recensie(s)
In de serie vertalingen uit de Griekse en Latijnse literatuur van Athenaeum - Polak & van Gennep is nu een bloemlezing uit de brieven van de Romeinse filosoof Lucius Annaeus Seneca (4 v. Chr. - 65 n. Chr.) uitgekomen. Deze bekende filosoof en staatsman (hij was o.a. de opvoeder van keizer Nero) geeft in zijn 124 brieven aan Lucilius praktische levenslessen op basis van de Stoicijnse filosofie.
Vriendschap, gezondheid en ziekte, ouderdom, sterven, de vraag 'hoe kunnen we goed leven?' en tal van andere levensvragen komen aan de orde. De Latinist Vincent Hunink (bekend van zijn vertalingen van o.a. Ceasar en Apuleius) heeft uit deze brieven de meest aansprekende geselecteerd en in helder en prettig leesbaar Nederlands vertaald. Lezen van dit werk biedt niet alleen een nieuwe kijk op Seneca, maar maakt ook duidelijk hoe actueel en levend zijn filosofische brieven nog steeds zijn.
Natuurlijk ontbreken beroemde stukken niet, zoals de brief over een humane omgang met slaven. Opvallend is dat alle brieven de moderne lezer direct aanspreken. Dat geldt zeker waar Seneca pleit voor een verstandige omgang met materiële rijkdom of zich onomwonden uitspreekt voor het recht op euthanasie.
Recensie(s)
In de serie vertalingen uit de Griekse en Latijnse literatuur van Athenaeum - Polak & van Gennep is nu een bloemlezing uit de brieven van de Romeinse filosoof Lucius Annaeus Seneca (4 v. Chr. - 65 n. Chr.) uitgekomen. Deze bekende filosoof en staatsman (hij was o.a. de opvoeder van keizer Nero) geeft in zijn 124 brieven aan Lucilius praktische levenslessen op basis van de Stoicijnse filosofie.
Vriendschap, gezondheid en ziekte, ouderdom, sterven, de vraag 'hoe kunnen we goed leven?' en tal van andere levensvragen komen aan de orde. De Latinist Vincent Hunink (bekend van zijn vertalingen van o.a. Ceasar en Apuleius) heeft uit deze brieven de meest aansprekende geselecteerd en in helder en prettig leesbaar Nederlands vertaald. Lezen van dit werk biedt niet alleen een nieuwe kijk op Seneca, maar maakt ook duidelijk hoe actueel en levend zijn filosofische brieven nog steeds zijn.
Abonneren op:
Posts (Atom)